HOOFDSTUK I

Laat ons nog eens een denkbeeldige proefneming uitvoeren, een experiment, waarin wij een volmaakt bolvormig lichaam eenparig over een gladde tafel laten rollen, Wij weten, dat als de bol een stoot krijgt, d.w.z. als er een uitwendige kracht op inwerkt, de snelheid veranderen zal. Veronderstel nu, dat de richting van die stoot niet, zoals in ons voorbeeld van de handkar, ligt in de richting van de beweging, maar in een geheel andere richting, bijvoorbeeld loodrecht er op. Wat gebeurt er nu met de bol? Drie stadia van de beweging moeten hier onderscheiden worden: de oorspronkelijke beweging, het inwerken van de kracht en de uiteindelijke beweging, nadat de kracht heeft opgehouden te werken.

Volgens de wet van de traagheid zijn de snelheden voor en na de werking van de kracht beide volmaakt eenparig. Maar er is een verschil tussen de eenparige beweging vóór en na de inwerking van de kracht; de richting van de beweging is veranderd. De oorspronkelijke weg van de bol en de richting van de kracht stonden loodrecht op elkaar. Na de inwerking van de kracht zal de bol zich niet langs een van deze twee genoemde wegen voortbewegen, maar langs een weg daartussenin. Deze nieuwe richting zal, als de stoot hevig en de oorspronkelijke snelheid klein was, dicht bij de richting van de stoot liggen. Was daarentegen de stoot zwak, maar de oorspronkelijke snelheid groot, dan zal de afwijking van de oorspronkelijke bewegingsrichting slechts gering zijn.