HOOFDSTUK II

Terugkomende op het betrekkelijk eenvoudige vraagstuk van de bepaling van de lichtsnelheid, moeten wij nog de opmerking maken dat Galileï niet op de gedachte is gekomen dat zijn experiment op eenvoudiger en nauwkeuriger wijze door één man uitgevoerd kan worden.

In plaats van aan het eind van de kilometer een helper te plaatsen, kan men daar veel beter een spiegel monteren, immers deze zendt het lichtsignaal onmiddellijk na ontvangst weer terug.

Ongeveer twee honderd en vijftig jaar later werd door Fizeau dit principe voor het eerst gebruikt om de lichtsnelheid onder aardse condities te bepalen. Door Roemer was de lichtsnelheid al veel eerder, hoewel minder nauwkeurig, uit astronomische gegevens berekend.

Het is duidelijk dat, met het oog op de geweldige grootte van de lichtsnelheid, deze slechts gemeten kan worden of door afstanden te nemen van een grootte als die tussen de aarde en een de planeten van ons zonnestelsel, of door middel van een uiterst verfijnde meettechniek. De eerste methode is die van Roemer, de tweede die van Fizeau. Sinds deze eerste proefnemingen is deze zeer belangrijke grootheid meermalen en met steeds toenemende nauwkeurigheid gemeten. In onze twintigste eeuw is een in hoge mate geperfectioneerde techniek hiervoor ontworpen door Michelson. Het resultaat van deze proeven kan eenvoudig als volgt uitgedrukt worden: De snelheid van het licht in het luchtledig bedraagt bij benadering 300.000 kilometer per seconde.