HOOFDSTUK I

Natuurkundige begrippen zijn vrije scheppingen van de menselijke geest en worden niet, hoe vaak dit ook schijnen moge, op unieke wijze bepaald door de uitwendige wereld. In ons streven om de werkelijkheid te begrijpen, zijn wij enigszins te vergelijken met iemand die tracht het mechanisme van een gesloten horloge te begrijpen. Hij ziet de wijzerplaat en de bewegende wijzers, hoort zelfs het tikken, maar kan de kast niet openen. Als hij vindingrijk is, zal hij een beeld van het mechanisme vormen dat alles wat hij waarneemt kan verklaren, maar hij kan er nooit volledig zeker van zijn, dat zijn beeld het enige is dat zijn waarnemingen zou kunnen verklaren. Hij zal er nooit toe in staat zijn, zijn beeld te vergelijken met het werkelijke mechanisme en hij kan zich zelfs niet de mogelijkheid of de betekenis van zulk een vergelijking voorstellen. Maar hij zal er van overtuigd zijn, dat, naarmate zijn kennis toeneemt, zijn beeld van de werkelijkheid steeds eenvoudiger wordt en voor steeds meer van zijn zintuigelijke waarnemingen een verklaring zal geven. Hij kan ook geloven in het bestaan van een grens voor het kennen, en geloven, dat deze grens door de menselijke geest wordt benaderd. Hij kan deze denkbeeldige grens de objectieve waarheid noemen.