HOOFDSTUK I
Het verbinden van dit eenvoudige maar zeer belangrijke experimentele resultaat aan het vraagstuk van de gelijkheid van de twee soorten massa eist nog een tamelijk ingewikkelde redenering.
Een voorwerp in rust biedt weerstand aan een uitwendige kracht, maar zal ten slotte een zekere snelheid verkrijgen. Deze zal groter of kleiner zijn, al naar de grootte van zijn trage massa; het zal moeilijker in beweging te brengen zijn, naarmate de massa groter is. Wij mogen zeggen, zonder de pretentie te hebben zeer strikt te zijn, dat de gereedheid waarmee een voorwerp op de inwerking van een uitwendige kracht reageert, afhangt van zijn trage massa. Als het waar zou zijn, dat de aarde alle voorwerpen met dezelfde kracht aantrekt, dan zou die met de grootste trage massa langzamer vallen dan alle andere. Maar dit is niet zo! Alle voorwerpen vallen op dezelfde wijze. Dit betekent, dat de kracht, waarmee de aarde verschillende voorwerpen aantrekt, verschillend moet zijn. Nu trekt de aarde een steen aan door de zwaartekracht en weet niets van zijn trage massa. De "roepende" kracht van de aarde hangt af van zijn zware massa. Het "antwoord" van de steen hangt af van zijn trage massa. Daar het "antwoord" altijd gelijk is alle voorwerpen vallen van eenzelfde hoogte op dezelfde wijze moet men wel concluderen tot het gelijk zijn van zware massa en trage massa.