HOOFDSTUK II
Veronderstel dat wij de beschikking hebben over een galvanische batterij en een geleidende draad. Als de draad aan de koperen plaat maar niet aan de zinken plaat wordt verbonden, zal er wel een potentiaalverschil ontstaan, maar er kan geen stroom vloeien. Wij nemen aan dat de draad cirkelvormig gebogen is en dat zich in het middelpunt van die cirkel een magneetnaald bevindt, zo geplaatst dat zowel de draad als de magneet zich in hetzelfde vlak bevinden. Zolang de draad nu geen contact maakt met het zink, gebeurt er niets. Er werken geen krachten, het bestaande potentiaalverschil heeft hoegenaamd geen invloed op de stand van de magneetnaald. Het is niet zeer duidelijk, waarom de "zeer beroemde natuurkundigen", zoals Oersted hen noemt, zulk een invloed verwachtten.
Nu verbinden wij de draad met de zinken plaat. Onmiddellijk gebeurt er iets vreemds. De magnetische naald wijkt uit zijn oorspronkelijke stand. Een van de polen wijst naar de lezer, als de draadwinding in het vlak van de bladzijde van dit boek ligt. Het effect van de stroom is dus een kracht, werkende op de magneetpool en loodrecht op het vlak staande. De waargenomen feiten laten een andere conclusie omtrent de richting van die kracht niet toe.