HOOFDSTUK I

In bijna iedere detectiveroman komt, sinds de bewonderenswaardige verhalen van Conan Doyle, een ogenblik voor, waarop de speurder alle feiten bijeen heeft voor de oplossing van althans een gedeelte van zijn probleem.

Deze feiten komen ons veelal vreemd voor en schijnen onderling in geen enkel verband te staan. De grote detective weet echter dat op dit ogenblik geen verder speurwerk meer nodig is en dat hij uitsluitend door zuiver denken kan komen tot de wederzijdse betrekkingen tussen de verzamelde feiten. Dan gaat hij viool spelen of zit in zijn clubfauteuil te luieren en van een tabakspijp te genieten, toen plotseling, lieve deugd, hij heeft het!

Niet alleen heeft hij dan een oplossing voor alle verwikkelingen, maar hij weet tevens zeker dat bepaalde andere gebeurtenissen zich moeten hebben afgespeeld. Aangezien hij nu exact weet waar hij moet zoeken, mag hij, indien hij dat wenst, verdere bevestigingen van zijn theorie gaan verzamelen.