HOOFDSTUK I
Hieruit volgt als vanzelf de conclusie: De inwerking van een uitwendige kracht verandert de snelheid, zodat dus niet de snelheid zelf, maar de verandering van de snelheid een gevolg is van het duwen of trekken. Zulk een kracht vergroot of verkleint de snelheid al naargelang zij werkt in de richting van de beweging of in de tegengestelde richting. Galilei zag dit duidelijk in en schreef in zijn Twee nieuwe wetenschappen:
“… elke snelheid eens gegeven aan een bewegend lichaam zal geheel behouden blijven, zolang als de uitwendige zaken van versnelling of vertraging er niet op in kunnen werken; een voorwaarde, die alleen op horizontale vlakken vervuld kan zijn; want in het geval van vlakken, die naar beneden hellen, is er voortdurend een oorzaak van versnelling aanwezig, terwijl op vlakken die naar boven hellen een vertraging werkzaam is: hieruit volgt, dat beweging langs een horizontaal vlak eeuwigdurend is; omdat de snelheid als ze eenparig is niet verkleind kan worden en nog minder geheel tot nul gebracht kan worden.”
Door aldus het juiste spoor te volgen verkrijgen wij een diepgaand inzicht in het probleem van de beweging. De betrekking tussen kracht en verandering van bewegingen en niet, zoals wij onze intuïtie volgend zouden denken, de betrekking tussen kracht en snelheid zelf, is de basis van de klassieke mechanica, zoals deze door Newton is geformuleerd.