HOOFDSTUK I
Veronderstel eens een voorwerp in rust, dat in het geheel niet beweegt. Om de plaats van dit voorwerp te veranderen is het nodig ertegen te duwen of het op te tillen of om er andere lichamen, zoals bv. paarden of stoommachines, op in te laten werken. Intuïtief zijn wij van mening, dat beweging verbonden is met handelingen als duwen, optillen of trekken. Bij herhaling opgedane ervaring zou ons de conclusie doen maken, dat wij harder moeten duwen als wij het voorwerp sneller willen doen bewegen. Het lijkt zo vanzelfsprekend, dat naarmate de op een voorwerp uitgeoefende actie groter is, ook de snelheid groter is. Een met vier paarden bespannen wagen gaat harder dan een die slechts door twee paarden wordt voortgetrokken. Onze intuïtie zegt ons, dat snelheid in wezen verbonden is aan actie.